Didamseweg Kanaal

Didamseweg Kanaal

Jan Hein Donner


‘Begin ’81 was ik 53. Toen stierf mijn vader. Zes uur voor zijn 90steverjaardag; hij vond het blijkbaar onfatsoenlijk om zo oud te worden. Streng verbood hij mij, mijn gedachten over een athexefstisch christendom nog tijdens zijn leven op papier te zetten. Toen dacht ik ook zo oud te worden, nu ben ik al tevreden met 59. Eerst 59 en dan 60. In de 60 kun je rustig dood gaan, vind ik.’
J.H. Donner, Na mijn dood geschreven (p. 76)

Jan Hein Donner, geboren op 6 juli 1927 in Den Haag, was de zoon van Jan Donner, in die tijd minister van Justitie en na de oorlog president van de Hoge Raad, en Golida van den Burg. Hij was een oom van onze huidige minister van Binnenlandse Zaken, Piet Hein Donner.
Op zijn veertiende begon Jan Hein met schaken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef hij tweemaal zitten op het christelijk gymnasium, maar hij sloeg ook een klas over. Zijn studie medicijnen verruilde hij al snel voor rechten. Na het kandidaats stopte hij daarmee en werd professioneel schaker en schrijver. Zijn eerste grote succes behaalde hij in 1950 bij het Hoogovens Schaaktoernooi in Beverwijk, waar hij sensationeel won en oud-wereldkampioen Max Euwe achter zich liet. Hij was een man met een onregelmatige levensstijl, waardoor hij wisselend succes had. Zijn controverse met schaakmeester Lodewijk Prins na de Olympiade in Helsinki in 1952 werd breed uitgemeten in de pers.
In 1954 nam hij Euwe zijn kampioenstitel af (die deze 35 jaar bezat) door op het toernooi om het Nederlands Kampioenschap remise tegen hem te spelen, maar Donner heeft grootmeester Euwe nooit direct kunnen verslaan in een winstpartij. In 1957 won Donner in Wageningen weer de Nederlandse kampioenstitel en een jaar later deelde hij met Euwe de eerste prijs bij het Hoogovens Schaaktoernooi en werd hij voor de derde maal Nederlands kampioen. In 1959 kreeg hij van de wereldschaakbond de titel van grootmeester.
In die tijd raakte Donner bevriend met Harry Mulisch. Na de geboorte van Donners tweede kind bij zijn vrouw Irène van de Wetering, ging hij voor het eerst in loondienst werken bij computerbedrijf IBM. Een half jaar later had hij er al genoeg van, nam ontslag en begon artikelen over schaken te schrijven in De Tijd/De Maasbode en Elseviers Weekblad. Daarna schreef hij ook over andere onderwerpen in o.a. NRC Handelsblad,Hollands Diep, Podium en Avenue. Hij bestudeerde Mulisch’ boeken grondig. Toen hij bij een schaaktoernooi in Leipzig was, maakte hij een korte bedevaart naar Dresden, om de heilige plaatsen van Het Stenen bruidsbed te bezoeken.
In 1963 won Donner het 25e Hoogovens Schaaktoernooi en liet de Sovjetspelers David Bronstein en Joeri Averbach achter zich. Een jaar later nam hij deel aan het Capablanca toernooi in Cuba en zou er ook de volgende jaren aan deelnemen. Hij heeft daar met Ché Guevara (minister van Financiën), groot liefhebber van schaken, een partij gespeeld en ontmoette er Fidel Castro, die hem vertelde dat hij niet zoveel van schaken hield, omdat het teveel regels heeft. Donner werd bestuurslid van het genootschap Nederland-Cuba.

In 1965 zegevierde Donner bij het IBM-toernooi. Zijn vrouw Irène van de Wetering werd gemeenteraadslid voor Provo. Haar activiteiten voor deze anarchistische beweging leidden mede tot een breuk met Donner; in 1966 scheidden ze. Toch weigerde hij in datzelfde jaar Nederland te vertegenwoordigen vanwege de manier waarop de Provobeweging werd aangepakt.
In 1967 werd hij eerste bij het internationale schaaktoernooi in Venetië met een punt voorsprong op wereldkampioen Tigran Petrosian uit de Sovjet-Unie. Hij gaf de prijs, een gouden gondel met edelstenen aan de Vietcong, waardoor Elseviers Weekblad verder van zijn diensten afzag. In Oegstgeest werd hij in 1970 in een vierkamp van het Leids Schaak Genootschap tweede. Wereldkampioen Spasski won, de ex-wereldkampioen Botwinnik en de Deen Larsen eindigden als laatsten.
In 1971 deelde hij de eerste plaats van het Nederlands kampioenschap met Hans Ree. Donner beschreef Ree als een goed gedresseerde sukkel, waarop Ree tegenwierp dat ‘die dikke in zijn ruitjesjas zo langzamerhand passé was geworden’. In de beslissingstweekamp tussen de twee in november 1971 overwon Ree hem in de laatste partij. In hetzelfde jaar publiceerde Donner Mulisch, naar ik veronderstel. Hij vond het lezen van de boeken van zijn vriend Harry in veel opzichten een kolossaal karwei en noemde zijn eigen verslag van diens boeken een cursus voor beginners. ‘Op mij heeft Harry natuurlijk een enorme invloed gehad. Ik ben dingen gaan begrijpen, die ik niet begreep en ik heb hoop gekregen, dat niet alle menselijke arbeid volkomen zinloos is. Hij heeft mij zelf tot schrijver gemaakt.’ (Mulisch, naar ik veronderstel, p. 191) In Schaakbulletin, het blad waarvan Donner medewerker was geworden, uitte hij zijn kritiek op de Nederlandse schaakwereld; alleen Euwe ontzag hij.

In 1974 kreeg Donner zijn derde kind, nu bij zijn tweede vrouw Marian Coeterier en werd hij tweede in het Hoogovens Schaaktoernooi na de Amerikaan Walter Browne. Een jaar later publiceerde hij weer een boek over Mulisch: Jacht op de inktvis, over ‘de schrijver die zichzelf met inkt onzichtbaar maakt’ en ging hij voor de Volkskrantschrijven. Donner won in Delft van ‘Belle’, de wereldkampioen der schaakcomputers, waar hij minachting voor koesterde.
In augustus 1983 werd Donner getroffen door een hersenbloeding, waarna hij in de Valeriuskliniek, het Diaconessenhuis en tenslotte in verpleeghuis Vreugdehof in Amsterdam Buitenveldert werd opgenomen in een toestand die hij zelf omschreef als ‘Ik ben honderd procent invalide en ik ben honderd procent normaal’. Hij beschreef Vreugdehof als ‘een soort verzorgingshuis achter waar vroeger Euwe woonde en mevr. Euwe nog steeds woont.’ En hij meldde: ‘Ik kan absoluut niet lopen en zit dus in een rolstoel. Mijn handen zijn zeer onhandig, ik kan niet schrijven, maar in ’84 heeft iemand van de ergotherapie op de Overtoom mij het typen bijgebracht. Met 1 vinger kan ik op de computer nog aardig uit de voeten.’ (Schaaknieuws, 20 september 1986, opgenomen in De Koning. Schaakstukken)
Hij schreef er nog korte stukjes voor NRC Handelsblad.
In 1987 ontving Donner de Henriëtte Roland Holst-prijs voor zijn bundel Na mijn dood geschreven. Stukjes uit NRC Handelsblad, met het interview van Max Pam (1986) en Slecht nieuws voor iedereen. Nieuwe stukjes uit NRC Handelsblad, met een voorwoord van Renate Rubinstein (1987). In dat jaar werd het boek De Koning. Schaakstukken gepubliceerd, een bundel van zijn beste schaakartikelen, samengesteld door Tim Krabbé en Max Pam. Harry Mulisch, die hem model liet staan voor Onno Quist, een hoofdpersoon in De Ontdekking van de Hemel, reikte hem het eerste exemplaar uit met de woorden: ‘Die koning, Hein, dat ben jij’.
Op 27 november 1988 stierf Jan Hein Donner na een maagbloeding. Hij is 61 jaar geworden.
———————————————————————————————————–
J.H. Donner, Mulisch, naar ik veronderstel, De Bezige Bij, 1971
J.H. Donner, De Nederlander en andere korte verhalen, Boekenuitgeverij Keesing, 1974
J.H. Donner, Na mijn dood geschreven. Stukjes uit NRC Handelsblad, met het interview van Max Pam, Uitgeverij Bert Bakker, 1986
J.H. Donner, De Koning. Schaakstukken, Uitgeverij Bert Bakker, 1988

KLIK HIER voor Vrouwen kunnen niet schaken uit De Koning, schaakstukken.



In de Volkskrant  van zaterdag 20 oktober 1979 beschrijft Jan Hein Donner het eindspel van Koning-Toren-Pion tegen Koning-Loper-Pion een stelling uit de par­tij Timman-Velimirovic in Rio de Janeiro die voor de tweede keer werd afgebroken. Een eindspel dat tot op dat moment alleen nog in theorie bestaan had.